great piece about the 90 year old dutch artist herman de vries from the nrc by tommy wieringa (in dutch)

ambulo ergo sum: ik loop dus ik ben

‘Diep in de bossen houdt het denken vanzelf op en dan ben je gewoon aanwezig’ Tommy Wieringa 15 juli 2021

Zijn atelier is de kamer van een kind dat alles bewaart wat het buiten verzamelt. Schraagtafels vol onnavolgbaar gesorteerde takjes en blaadjes. Expressief gevormde stenen op een sokkel en zes bleke, ovale rivierstenen in een doosje, als eieren. Een paardenschedel en parelmoeren schelpen. Hier een blad vol groeipunten van de lariks, daar maretakken, grillig kernhout en repen bast. Unica en verzamelingen, dingen die niet wisten dat ze bij elkaar hoorden tot hij het verband ertussen zag. Zijn werktuigen dan: zeefjes, vijzels, raspen. De verkoolde stronken en de warrelknoesten niet vergeten, de vogelbotjes en de nestjes.

Over nestjes gesproken: er nestelde eens een paar vinken in de rozenstruik voor zijn huis. Elke ochtend bekeek hij hun gedragingen terwijl hij zijn baard uitkamde voor het badkamerraam. Toen de jongen waren uitgevlogen haalde hij het nestje uit de struik en zag tot zijn verrassing dat het was gevoerd met de baardharen die hij ’s morgens op het staldak gooide. „Ik had toen nog een rode baard, dat was goed te onderscheiden ja.” Hij wil maar zeggen: de natuur en hij bestaan in wederkerigheid.

Afgelopen zondag werd hij negentig, herman de vries (hij vermijdt de kapitalen met opzet). Hij is elke dag in zijn atelier, drukker dan ooit. „Ik heb veel aan m’n kop, veel werk, en ik wil alles af hebben voor ik dood ben, dus.” Natuurlijk weet hij dat er nooit een eind komt aan het werk, dat er altijd nieuw bijkomt, maar er is eenvoudigweg nog zoveel dat hij wil voltooien en zoveel dat hij nog wil doen. Ook daarin doet hij wel wat denken aan de Japanse prentkunstenaar Hokusai, die in een brief aan zijn uitgever schreef dat hij pas na zijn zeventigste iets begon te zien van de levenskrachtige aard van grassen en bomen. „Vandaar”, vervolgde Hokusai, „dat ik pas op mijn tachtigste enige vooruitgang zal hebben geboekt, als ik negentig ben zal ik verder doorgedrongen zijn in de diepere betekenis van dingen, op mijn honderdste zal ik echt groots zijn, en op mijn honderdtiende zal elke punt en elke lijn het leven zelf bezitten.” Op zijn sterfbed, 89 jaar oud, verzuchtte hij: „Nog tien, nee, nog vijf jaar, en ik zou een echt groot kunstenaar geworden zijn…”

Ook herman de vries, Hokusai voorbij in leeftijd nu, is gegrepen door de levenskrachtige aard van grassen en bomen. Zijn materiaal vindt hij dichtbij. Hij woont aan de voet van het Steigerwald in Noord-Beieren, een oneindig loofbos dat zich over de Neder-Frankische heuvels plooit. Hij maakte zich het bos eigen in de vijftig jaar dat hij er nu woont, doorkruiste het in alle windrichtingen en rookte zijn hasjpijpje bij bronnetjes diep in het woud. Pas na tientallen jaren ontmoette hij voor het eerst de houtvester, toen er een film over hem werd gemaakt. „Wie is die man?”, had de houtvester gevraagd, „die kennen wij niet.” de vries grinnikt: „Ik was elke dag in hetzelfde bos als hij, maar ik bewoog me door het kreupelhout en de kloven tussen de heuvels – we hadden individueel een verschillende biotoop.”

Een warme, landerige middag in zijn schaduwrijke tuin. Het huis, een oud schoolgebouw dat hij bewoont met zijn vrouw Susanne, houdt de koelte vast binnen de dikke stenen muren. Deze week, zegt hij, zijn Susanne en hij precies vijftig jaar samen. In de dakgoot zoemt een bijenvolk, de klimop huisvest een zwerm vrolijk rinkelende mussen. de vries is nog elke dag in het bos maar beperkt zich nu noodgedwongen tot de paden in gezelschap van een van zijn assistenten. Hij praat zacht, hees, in een Nederlands-Duitse mengtaal soms.

„Ook vandaag heb ik gehompeld, met m’n ene voet die zeer doet en een zere teen aan de andere kant, maar ik kijk altijd om me heen, blijf situaties in me opnemen. Ik realiseer me pas sinds twee jaar dat ik oud ben. Ik ben misschien naïef, maar toen merkte ik pas dat ik ’s middags moe ben, vergeetachtig word, niet meer über den Graben (‘over de sloot’) kan springen. Dat schrijf ik ook toe aan het regelmatige gebruik van dope. Mijn medewerkster reikt me nu de hand zodat ik eroverheen kan komen. Nu heb ik toch de verwachting dat het niet zo heel lang meer zal duren.”

Of hem dat verdriet doet? Hij denkt na. „Eigenlijk niet. Het is zo.” Tegen zijn vrouw naast hem op de tuinbank: „Doet me dat verdriet?” Ze schudt haar hoofd. „Es ist so.”

Ik bracht een jampotje grijze aarde uit Tanzania voor hem mee, van het plateau tussen de Kilimanjaro en Mount Meru. Voor zijn archief van aardmonsters, dat inmiddels meer dan achtduizend soorten bevat. Hij maakt er uitwrijvingen van, pagina’s vol; geen kleur is ooit hetzelfde. Hij wrijft een beetje tussen zijn vingers en ruikt. „Ik zal hier straks eventjes een uitwrijving van maken.” Het resultaat, later in de keuken, is teleurstellend: nadat hij het met zijn vingers heeft uitgewreven over een velletje papier blijft er slechts een nauwelijks zichtbaar grauw pigment op achter. „Vulkanisch”, zegt hij, „dat zie je vaker.”

De aarde is zijn onderwerp. De biologische processen: fotosynthese, groei, dood, rotting. „Wist je dat er vierhonderd soorten kevers in dood hout zitten? Dood hout leeft.” Het is een lange weg geweest, begonnen in een laboratorium, nadat hij de Rijkstuinbouwschool in Hoorn had afgerond. „Bij de Plantenziektekundige Dienst in Wageningen kreeg ik een baan bij de afdeling ratten en muizen. Mijn opgave was rattengif testen. Proefdieren vergiften, leuk. Ze zaten in kooitjes, je zag ze creperen. Dat was mijn opgave, zoals een KZ-Wächter zijn opgave heeft. Later heb ik ander werk te doen gekregen, onderzoek naar veldmuispopulaties, elke zomer zes weken fietsen door de Betuwe. Als de veldmuizen in de bermen tot overbevolking kwamen, stroomde de populatie over naar de weilanden. Je kon het gras zo optillen, doorwoeld en opgevreten door de muizen. Er kwam een moment dat ze zoveel onder de territoriumstrijd te lijden hadden, dat ze geen tijd meer hadden voor voortplanting. Ze beten elkaar in de rug en de staart. Maar er waren er altijd een paar die overleefden en er uitstekend uitzagen, ontdekten we. Dat waren een soort zigeuners, die niet-territoriumvast waren. Dat noemden we de beautiful ones, naar de ‘beautiful people’, de hippies.”

Het is niet heel avontuurlijk om te veronderstellen dat hij zichzelf als zo’n beautiful one aan de rand van het veld beschouwt, al vroeg in de jaren vijftig via de kunst ontsnapt aan de bazen. „Jaah!”, zegt hij opgetogen. „Ik heb geloof ik geluk gehad. Het is heel goed dat er mensen zijn die niet helemaal functioneren, die het systeem een beetje verwarren. Daarvoor moet je bepaalde grenzen overwinnen, je moet de sprong über den Graben wagen.”

In het Steigerwald verzamelt hij veel van zijn materiaal: hout, stenen, en ook de uitlopers van sparren en knoppen van de populier, voor zijn luchtwegen. Lang heeft hij geleefd met de verwachting niet ouder dan vijftig te worden. Dat was, zegt hij, ongeveer de levensverwachting van een zware astmaticus als hij. „Ik heb nooit plannen gemaakt voor de toekomst. Ik denk nooit verder vooruit dan één, twee jaar, dat is al heel veel.” Zijn wonderbaarlijke genezing van astma schrijft hij toe aan het gebruik van lsd. In zijn tweede trip kreeg hij een zware astma-aanval. Hij belandde in een tunnelsysteem dat hij vlug moest doorkruisen, en kwam aan het eind ervan in een open, kleurrijk landschap terecht – sindsdien is zijn astma voorgoed verdwenen. „In de eerste helft van mijn leven wilde ik ervaringen, in de tweede helft kreeg ik ze.”

De tweede helft, die hij dus in zekere zin aan de natuur te danken heeft. De Zwitserse chemicus Albert Hofman ontdekte in 1943 bij toeval de hallucinogene werking van een alkaloïde van de dodelijke schimmel moederkoren, LSD-25 geheten, en beïnvloedde zo niet alleen de beatcultuur maar ook de gezondheid van herman de vries. „Ik heb Albert Hofman tweemaal ontmoet”, herinnert hij zich. „Een leuke, zachtmoedige man.”

Hij zou graag nog eens naar Sao Tomé gaan, een vulkanisch eiland op de evenaar, met tropisch regenwoud bedekt. Om er wat te vinden? „Ik wil er zijn, het vinden gebeurt vanzelf. Ik zie planten, dingen die vergaan, ik ga verzamelen. Een logboek bijhouden. Misschien moet ik een stoeltje meenemen, ik vind niet altijd meer een boomstronk om op te zitten, en op de grond zitten wordt steeds moeilijker, ik ben zo stijf. Maar Sao Tomé, ja… Drie weken is te weinig, vier of vijf moet het zijn.”

Vrijwel alles wat hij maakt, ergens tussen de vijf- en zesduizend werken inmiddels, is van organische of minerale herkomst. Zijn sterke verbondenheid met de aarde moeten we niet verstaan als voorbereiding op het moment dat hij haar zelf zal toebehoren, integendeel. „Het is een deelname aan het proces. Als er een god is dan is het de wereld, en daar ben ik deel van. Als ik diep in de bossen ben en de beeklopen volg, dan word ik er helemaal in opgenomen; dan kun je zonder gedachten zijn. Het denken houdt vanzelf op en dan ben je gewoon aanwezig.” Zo heeft hij het al die jaren gedaan: „Ik loop, vrij van gedachten. Soms naakt. Het is een groot verschil of je een broekje aan hebt of niet. Dat is echt zo. Een soort van gevaarlijk vrij zijn. Niet cogito ergo sum maar ambulo ergo sum: ik loop dus ik ben, alles te voet, dichtbij de aarde.”

Ik leg hem die ene zin van Nietzsche voor, uit Aldus sprak Zarathustra, wanneer Zarathustra uit de bergen komt en het volk toespreekt. Een van de eerste dingen die hij zegt is: „Blijf de aarde trouw.” Wat denkt hij daarvan? Het wordt stil in de tuin, op het gerebbel van de mussen en het gonzen van de bijen na. „Ach…”, zegt hij dan een beetje verrast. „Ik weet het niet.”

Later die middag, met de auto in het bos, laat hij me de teksten zien die hij her en der in rotsblokken heeft geïnscribeerd. Daarbuiten schroeit de zon de korenvelden, in het bos is het koel als in een kathedraal, met esdoorns die als gladde zuilen naar de hemel reiken. Buizerds zigzaggen tussen de stammen. Onder de voorruit zit de vergunning die hij van de houtvester kreeg om hier te rijden: „Für Kunstlerische Tätigkeiten”, met handtekening en stempel. Hij is de enige met zo’n vergunning. „Levenslang op alle boswegen”, zegt hij trots, „en gratis.” Hier is hij thuis, zijn moeheid is verdwenen. Het late middaglicht valt tussen de takken in een duizelingwekkend patroon van restvormen. Zijn oudere zuster van bijna honderd belde hem onlangs vanuit het verpleeghuis, ergens in New Jersey. Ze zit nog elke dag in de tuin en zei: „Ik kan niet geloven hoeveel groen er is, herman, zoveel soorten groen, ontelbaar!” Hij grinnikt. Honderd, ja, misschien heeft hij nog wel even, tot elke punt en elke lijn het leven zelf bezit.


the original with pictures is here https://www.nrc.nl/nieuws/2021/07/14/diep-in-de-bossen-houdt-het-denken-vanzelf-op-en-dan-ben-je-gewoon-aanwezig-a4050825