reading

...

Justin E.H.Smith on his evolving relationship with his library.

(By 2011) commercial bookstores had largely converted for the sale of book-themed tchotchkes, and in a certain sense even the books themselves had become “book-themed”: objects that had been produced for the sake of profitable marketing to “book lovers”, rather than as the inevitable consequence of the need of authors to transmit ideas. The libraries I occasionally saw at big state universities began around that time to feature massive “book sculptures” in their foyers — discarded and unloved volumes recycled now as public art, often hollowed out, cut in half, disfigured. These were intended as “celebrations” of the wonders of reading, even though it was obvious to anyone who had ever read a book that what was really happening was a variety of desacralization bordering on vandalism.

Tchotchke = a small bric-à-brac or miscellaneous item. Yiddish in origin, the word has long been used by Jewish-Americans and in the regional speech of New York City and elsewhere.

The road to Damascus is littered with stories such as these. In Dutch they speak of de klok hebben horen luiden zonder te weten waar de klepel hangt. And hark, it tolls for thee.


Leren om niet van jezelf te houden

Trouw Dana Ploeger 13 juni 2021

Ayahuasca liet Wiggert Meerman weer voelen: ‘We leren om niet van jezelf te houden’

Read more...

There goes my title but this is a great piece by Peter Schjeldahl from The New Yorker 16-12-2019

Meaning is a scrap among other scraps, though stickier. Meaning is so much better than nothing, in that it defines “nothing” as everything that meaning is not. Meaning prevents nothing from being only nothing. The “nothing that is not there and the nothing that is,” Wallace Stevens noticed. The same nothing, but a difference of attitude.

read it here : link | pdf

(Originally published as Timothy Morton’s Hyper-Pandemic in The New Yorker June 8, 2021 — apologies to Morgan Meis)

ok i will admit to being grumpy this morning and i am thus quite annoying even to my-so-called-self but this might be the most annoying article ever written about someone who is also quite annoying but who nevertheless has some seriously interesting and important ideas. the good news is that i've cut out the most annoying bits for you 🙂 also i am happy to announce for those that are seriously short of time and/or energy, or 14, that thanks to the wonders of modern and not so modern technology (one of my computers, which is a hyperobject called zayed from 2013; a web publishing thing called write.as; a pdf reader called skim — this is wonderful and it's free! — and a cloud service called pcloud); i am able to share my own pdf version in which i've highlighted the most interesting bits.

In 2013, a philosopher and ecologist named Timothy Morton proposed that humanity had entered a new phase. What had changed was our relationship to the nonhuman. For the first time, Morton wrote, we had become aware that “nonhuman beings” were “responsible for the next moment of human history and thinking.” The nonhuman beings Morton had in mind weren’t computers or space aliens but a particular group of objects that were “massively distributed in time and space.” Morton called them “hyperobjects”: all the nuclear material on earth, for example, or all the plastic in the sea. “Everyone must reckon with the power of rising waves and ultraviolet light,” Morton wrote, in “Hyperobjects: Philosophy and Ecology After the End of the World.” Those rising waves were being created by a hyperobject: all the carbon in the atmosphere.

Read more...

This looks interesting.

“Time heals all wounds, they say,” Krüger writes sadly. “But is that really true? Doesn’t it open up new wounds that never heal?”

The Broken House: Growing up under Hitler by Horst Krüger Bodley Head £14.99

Read more...

In its day, the tree’s canopy had extended 50 feet, a colossus under which Romaine Tenney and his sisters and brothers grew to adulthood.

Sprouting before the turn of the last century, it shot up, growing as much as a foot a year, for four decades before poking its crown above the tree cover and into the sunlight. At its full height, said Ted Knox, an arborist, it measured 85 feet and weighed 10 tons.

Then the parking lot was built, and, exposed to beating sun and hot asphalt, the tree began to weaken. The state’s assessment reported “severe rot and decay, recent shedding of crown branches, and several leaders with the outer bark covered in fungal fruiting bodies.”

Mr. Knox’s crew showed up just before 8 a.m., and began its work before a handful of spectators. There was Mr. Spaulding, the firefighter, now 79 and wearing a hearing aid. Mr. Fuller, 63, was there with the police chief and the fire chief. Ms. Bearse, 66, in a green tweed skirt and duck boots, stood beside the trunk for a few moments, almost close enough to brush it with her fingers.

Then the removal began and they all stood back to watch.

At first it was light work, lopping off radiating branches that made up the tree’s crown. The outline of the tree vanished piece by piece, exposing patches of sky. Then the climber was releasing 300-pound lengths of wood that burst and split when they hit the ground.

By 9 a.m., all that remained of the tree was six thick feet of trunk, as bare as a thumb.

When the crew ran chain saws all the way through the trunk — it measured 40 inches in diameter — nothing happened. The maple stood impassively.

They pounded felling wedges into the split, looped a line around the tree and began to tighten it. Then they backed up to a safe distance, and, with a creak and a thud, what remained of the Tenney tree came down. It rolled once, kicked forward by the force of its own falling weight, before coming to rest.

The last few spectators dispersed to the warmth of their cars.

Ms. Bearse took a branch to work with her to put in a jar of water, on the off chance that it would bloom. The Tenney relatives, now scattered across the country, had asked for pieces of the wood. Mr. Fuller went home empty-handed, thinking about all the things that were gone and would never come back.

https://web.archive.org/web/20210527220120/https://www.nytimes.com/2021/05/27/us/vermont-farmer-tree.html


donald duck

ok dus m.a.w. als ze je vragen welke krant je leest kun je beter de telgraaf zeggen en niet de donald duck.

dat is jammer want de donald duck is leuker.

vk 18-5-21

De westerse cultuur is extreem ‘ontlichaamd’, zegt psychiater Bessel van der Kolk (77), die de wereldwijde bestseller The body keeps the score schreef. Hoofd en lichaam zijn veel meer met elkaar verbonden dan we denken.

De afgelopen maanden waren de McDonald’s en de slijterij gewoon open, maar de sportschool, yogaschool en het zwembad waren dicht. De lockdowns zijn niet écht lekker geweest voor het lijf.

En dat lichaam was de laatste jaren al behoorlijk ondergesneeuwd geraakt, volgens psychiater Bessel van der Kolk. „De westerse cultuur is extreem ‘ontlichaamd’”, zegt hij aan de telefoon vanuit Boston, waar de in Nederland geboren onderzoeker al decennia woont en werkt, onder meer aan Harvard en Boston University.

Van der Kolk (77) schreef het boek The Body Keeps the Score, over hoe psychologische trauma’s zich manifesteren en ophopen in het lijf – en hoe vreemd het is dat daar niet meer mee wordt gedaan in de geestelijke gezondheidszorg.

De westerse cultuur is sterk gericht op het hoofd en op denken, en heel weinig op het lichaam en op voelen, zegt hij. En dat terwijl het bewijs groeit dat het lichaam een cruciale rol speelt bij psychologische gezondheid. „Hoofd en lichaam zijn veel meer met elkaar verbonden dan in de standaard geestelijke gezondheid wordt geaccepteerd.”

Zijn boek verscheen al acht jaar geleden, maar staat nu ineens op nummer één in de bestsellerlijst van The New York Times. Er zijn al drie miljoen exemplaren van verkocht. Blijkbaar zorgt de pandemie ervoor dat meer mensen met dit onderwerp bezig zijn, al is hijzelf ook wat verrast door het plotse succes. „Ik zou echt niet weten hoe het komt”, zegt hij.

Zijn onderzoek gaat over de lichamelijke gevolgen van heftig misbruik en mishandelingen, dat is wel andere koek dan wat de meeste mensen nu tijdens de lockdowns doormaken, waarschuwt hij. Maar de gevolgen van de lockdown zijn voor sommige mensen wel een ‘pre-traumatische conditie’, zegt hij. „Op zichzelf is thuiszitten geen trauma. Het is bepaald niet hetzelfde als een groepsverkrachting doormaken of je kind vermoord zien worden. Het begrip trauma moet niet te lichtzinnig worden gebruikt. Maar wat deze pandemie wél doet, is mensen immobiliseren. De maatregelen maken het mensen onmogelijk om te bewegen, om weg te komen uit vervelende situaties. En dat is wel een omstandigheid die trauma’s kan veroorzaken.”

Het ‘geleefde lijf’ Als Van der Kolk het over lichamelijkheid heeft, gaat het niet per se over dat we massaal naar de sportschool zouden moeten gaan om grotere spieren te kweken. Hij beschouwt het lichaam als cruciaal voor het beleven en verwerken van emoties.

Zijn inzichten bouwen voort op het werk van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty. Die stelt dat we ons lijf niet zozeer ‘hebben’ maar ‘bewonen’. Hij maakt onderscheid tussen het ‘objectieve lijf’ en het ‘geleefde lijf’, waarbij het eerste iets is wat net als alle andere objecten om ons heen een gewicht heeft, een massa, drijfvermogen, enzovoort.

Het is het lijf dat je weegt op een weegschaal, dat je strak probeert te maken door te sporten, het lijf dat je met een selfie op de foto zet en net iets mooier maakt met een filtertje, om het vervolgens op Instagram te zetten. Maar veel belangrijker dan het objectieve lichaam is volgens hem ‘het geleefde lijf’: het lichaam dat we gebruiken om te bewegen, om in contact te komen met anderen, om te voelen, te proeven en om te ervaren.

Het lijf dat we ervaren is geen object. Je hoeft nooit op zoek naar je rechterarm, op dezelfde manier als je soms een schaar zoekt tussen de rotzooi op je bureau. Het lichaam kun je eigenlijk niet los zien van je ervaringen in het leven, en toch zitten mensen vaak alleen maar in hun hoofd.

Het is volgens Merleau-Ponty dan ook heel belangrijk om je ervan bewust te zijn dat het lijf niet alleen maar het ding is waar je hoofd op rust, maar ook iets dat in zichzelf essentieel is om te beleven.

Van der Kolk: „Je lichamelijk onderdeel voelen van een gemeenschap, een netwerk – dat is cruciaal om met vervelende omstandigheden om te kunnen gaan.” Hij beschrijft in zijn boek hoe, naar zijn smaak véél te langzaam, het lichaam wordt herontdekt in de psychiatrie. Het lichaam houdt de mentale score bij van je leven, en het lijf is dan ook een belangrijke sleutel bij het oplossen van trauma’s en stress, benadrukt hij.

Eten, poepen, plassen, ademen: dat is de basis van alles, zegt hij. En juist die lichamelijke processen gaan daarom vaak fout na een trauma. De meest basale lichaamsfuncties lopen in de soep als je getraumatiseerd bent, van seksuele opwinding die het laat afweten tot maagklachten of rugpijn.

„Het is toch fascinerend dat het belang van aanraking vrijwel compleet wordt genegeerd in de psychologie? Psychologen en therapeuten wordt geleerd: raak vooral niemand aan, maar stel vragen en praat. En dat terwijl mensen, als ze te maken krijgen met een tragedie, het liefst fysiek bij elkaar komen, elkaar omhelzen, elkaar aanraken.”

Post-alcoholische cultuur Hoe kan het dat veel westerse culturen, en de geestelijke gezondheidszorg, zo losgezongen zijn geraakt van het lichaam? Van der Kolk noemt de Europese en Amerikaanse samenleving „post-alcoholische culturen”. Noord-Europeanen hadden één manier om stress te behandelen: een fles alcohol. En in de Amerikaanse cultuur zit ook ingebakken: als je je slecht voelt, neem je een slok of een pil. Door die neiging om te verdoven, vergeten mensen te luisteren naar de signalen van hun lijf.

Ook dat klinkt trouwens weer behoorlijk actueel in een met wijn doordrenkte pandemie. Maar is het wel juist om te spreken van post-alcoholisch, of is de cultuur nog steeds hartstikke alcoholisch?

Van der Kolk: „Het is altijd al alcohol geweest: het helpt je om je zintuigen af te stompen. Er is een enorme correlatie tussen trauma en alcohol- en drugsverslavingen. Het is vrijwel onmogelijk om drugsverslaafd te worden als je geen traumatisch verleden hebt.”

Maar de vervreemding van het lichaam komt niet alleen door het gemakkelijke en cultureel diep ingebakken grijpen naar de fles, denkt hij. Het belang van emoties in het lichaam is niet iets waar wij thuis, op school, of in onze religieuze en filosofische tradities veel over horen. En dat terwijl andere wereldreligies bol staan van de rituele dans, beweging, fysieke ervaringen, meditatie, extase.

„Toen ik naar school ging in de jaren vijftig was er veel aandacht voor bijvoorbeeld harmonische samenzang.” Ook dat is een manier om meer in contact te komen met het lichaam: samen zingen, muziek maken, dansen. „Dat gebeurt nu volgens mij veel minder op scholen.” De massale verslaving aan smartphones heeft dat alleen maar erger gemaakt, denkt hij.

Yoga en qi gong Van der Kolk heeft niet zo snel vijf tips om uit je hoofd en in je lijf te komen. Een betere connectie met het lichaam vergt volgens hem vooral meer structurele aandacht voor het beleven van het lijf: op individueel niveau, in de geestelijke gezondheidszorg én in de westerse cultuur in bredere zin.

Hij kijkt ook nadrukkelijk naar lichaamsoefeningen die zijn ontstaan in andere culturen. Hij is bijvoorbeeld een grote voorstander van yoga, omdat er veel bewijs is dat die lichaamsoefeningen trauma’s kunnen helen. Of neem qi gong, een meditatieve Chinese bewegingstraditie. „De Chinese cultuur is veel ‘belichaamder’. Je ziet het daar aan groepen mensen die elke dag in parken meditatief staan te bewegen.”

Er zijn allerlei activiteiten die je weer beter in contact kunnen brengen met je lijf, zegt Van der Kolk. Van kunst en muziek maken, tot bewegen en alternatieve lichaamsbehandelingen of massage-achtige therapieën als Rolfing en craniosacraaltherapie. Dat zijn methodes die nu nog vaak een zweem van alternatieve geneeskunde om zich heen hebben, maar waar volgens Van der Kolk stevig bewijs voor is dat ze helpen.

En, zodra het weer kan, benadrukt Van der Kolk het immense belang van elkaar fysiek opzoeken en omhelzen. „Heel basaal kun je stellen dat een onaangeraakt lichaam, een ongelukkig lichaam is.”

Arnon Grunberg heeft gelijk : Maartje Wortel is erg leuk.

Daar is de hond

1 Toen de hond was doodgegaan waren er dingen veranderd in en om het huis. Anders geworden. In de eerste plaats was de hond dood. Weg. Ze zouden het dier samen begraven in het parkje achter de flat. Ze wisten dat zoiets illegaal was, maar een hond verdient een begrafenis. Hans had de kuil gegraven. Daarna had hij de hond erin gelegd. Dat was niet helemaal goed gegaan, de hond was in een rare houding in de kuil gevallen. Hans was op zijn knieën voor het graf gaan zitten en probeerde het dier in een goede positie te leggen, zoals hij thuis had gelegen op de oude slaapzak in de woonkamer. Ook het positioneren van de hond was niet helemaal goed gegaan. Hans was voorover in de kuil gevallen. Boven op de hond. Hij was zich rot geschrokken natuurlijk, maar had besloten er niets over te zeggen tegen Sanderijn. Toen de hond in de goede positie in de kuil lag, was hij haar gaan halen. Ze wachtte op hem in de keuken van hun flat, tweehoog, waar ze op een plastic stoel onafgebroken sigaretten rookte en oude jenever dronk. Tegen het verdriet, zei ze zelf. Het grote verdriet. Ze huilde niet, daar was ze het type niet voor. ‘Het is in orde,’ zei Hans. ‘We kunnen beginnen.’ Hij kamde zijn haar, Sanderijn keek kort in de spiegel, trok haar blouse recht, friemelde wat aan een armband. Daarna trokken ze de deur dicht, lieten de flat achter zich en liepen samen naar de plek waar de hond lag. Waar de hond lag te wachten tot hij begraven zou worden. Hans had zijn arm om Sanderijn geslagen. Zacht kneep hij in haar nek.

De zon stond hoog, de wolken hingen in flarden in de lucht. Het was koud. Een goede dag voor een begrafenis. Iemand, een buur of zo, moet de politie gebeld hebben. Ze stonden nog geen vijf minuten bij de kuil of er stonden twee politievrouwen in het parkje. ‘Waar denken wij precies mee bezig te zijn?’ vroeg de dikste van de twee. ‘Wij begraven de hond,’ zei Hans. ‘Hij is dood,’ zei hij er voor de zekerheid achteraan. De minder dikke politievrouw wilde nu ook wat zeggen. Ze zei: ‘Het maakt ons niet uit of de hond dood is of niet. Wat u hier doet mag niet.’ ‘Dat begrijp ik,’ zei Hans. Sanderijn werd zenuwachtig. Ze stak een nieuwe sigaret op, inhaleerde diep. ‘Heeft u uw legitimatiebewijs bij u?’ vroeg de dikste politievrouw. ‘Binnen,’ zei Hans. ‘Wat zegt u?’ ‘Binnen,’ zei Hans nog een keer. Hij wees naar de flat. Tweehoog. ‘Loopt u maar even met mij mee dan,’ zei de dikste politievrouw. Haar wangen waren rood. Sanderijn keek naar het graf van de hond. Hij lag er mooi bij, alsof hij sliep. En zo was het ook. De hond sliep om nooit meer wakker te worden. ‘En de hond dan?’ vroeg Sanderijn. ‘Die hond had hier nooit mogen zijn,’ zei de dikste politievrouw. ‘Loopt u allebei maar even met mij mee. Is dat uw huis?’ Ze wees naar de flat. ‘Een gedeelte daarvan,’ zei Hans. Ze liepen achter de politievrouwen aan naar de flat, de kortste weg, over het gras. ‘We hielden erg van hem,’ zei Sanderijn. ‘Daarom wilden we hem een begrafenis geven.’ ‘Dat begrijp ik,’ zei de dikste. ‘Maar het is verboden, mevrouw. Als we niet één lijn trekken dan liggen hier straks overal dode dieren.’ Ze maakte een omtrekkende beweging met haar arm. Haar hoofd was nog roder geworden. ‘Allemaal dode dieren,’ herhaalde ze. ‘Dat lijkt me niet de bedoeling, toch?’

Binnen in de flat rommelde Hans in een la. Hij zocht de paspoorten, hij vond de paspoorten, hij gaf ze aan de dikste politievrouw. De dikste politievrouw gaf ze door aan de minder dikke. Ze knikten naar elkaar. ‘In orde,’ zei de minder dikke. Al leek het meer een vraag. ‘En hoe moet het nu verder met de hond?’ vroeg Hans. ‘U krijgt een boete.’ ‘Maar de hond?’ vroeg Sanderijn. ‘Wat gebeurt er met de hond?’ ‘De hond is dood, mevrouw,’ zei de dikste. ‘We laten hem ophalen. Die hond moet worden vernietigd.’ Sanderijn stak een nieuwe sigaret op. ‘Maar de hond is al vernietigd,’ zei ze. ‘Hij was erg ziek.’ ‘Reden te meer om hem nogmaals te vernietigen,’ zei de politievrouw. ‘Dus waar het op neer gaat komen is een boete plus de prijs van de vernietiging van de hond. Dat is wat er gaat gebeuren. Een fiks bedrag. Handelingen hebben consequenties, dat kan ik niet vaak genoeg herhalen.’ De minder dikke politievrouw schreef bonnen uit die ze op de keukentafel legde. Daarna vertrokken ze. Hans moest meelopen om de hond uit de kuil te halen. ‘Daar zijn wij niet voor,’ had de dikste gezegd. De minder dikke had dat beaamd.

Nu zaten Hans en Sanderijn met een lege kuil als gedenkplek. Een leeg geschept gat. Een vol geschept gat. Zoals het altijd geweest was, maar toch waren de dingen anders geworden.

2 Ze vroeg het op een woensdagavond. Hij was baantjes gaan trekken in het Sportfondsenbad. Toen hij terugkwam, zei ze: ‘Ik mis de hond.’ ‘Ik weet het,’ zei hij. Zijn haren waren nog nat. Vijftig baantjes had hij getrokken. Om fit te blijven nu het wandelen met de hond erbij inschoot, het gooien met stokken. Sanderijn stond in de keuken tegen de ijskast aan geleund. Ze had aardappelen gebakken, ijsbergsla gesneden, op de borden gelegd. ‘Wil je hem eens nadoen?’ vroeg ze. Ze aaide Hans over zijn hoofd, door zijn natte haren. Hans zei niets, hij keek haar vragend aan. ‘De hond,’ zei ze. ‘Ik mis hem zo.’ ‘Het geblaf,’ zei ze. ‘De gezelligheid.’ ‘Ik ga de hond niet nadoen,’ zei Hans. ‘De hond is dood.’ ‘Ja,’ zei Sanderijn. ‘Daarom juist. Het is zo stil in huis nu.’ Ze liet een stilte vallen om de stilte te benadrukken. ‘Eén keertje blaffen,’ zei ze. ‘Om te horen hoe het was. Probeer het, voor mij.’ Hans blafte. Het klonk flauw. Het klonk niet bepaald als een man die wist hoe hij een blaffende hond moest imiteren. ‘Nee,’ zei Sanderijn. ‘Dat kan je wel beter.’ Hans blafte nog een keer. Inderdaad al stukken beter nu. Sanderijn deed een stap naar voren. ‘Ga af,’ zei ze. ‘Nu heb ik er genoeg van,’ zei Hans. ‘Heb je ook vlees gemaakt?’ ‘Ga af,’ zei Sanderijn nog een keer. Ze keek streng. Met haar vinger wees ze Hans op zijn plek zoals ze de hond zijn plaats gewezen had. ‘Lieverd, toe nou,’ zei ze. ‘Dit is belangrijk voor me.’ ‘Ga af,’ zei ze nog een keer. Hans ging op een stoel zitten, stak zijn tong uit zijn mond en begon te hijgen. ‘Wat doe je nou?’ vroeg Sanderijn. ‘Gewoon,’ zei Hans. ‘Je wilde toch dat ik de hond nadeed?’ ‘Onze hond deed zo niet,’ zei Sanderijn. Maar toch was ze er opgewonden van geworden. Het gehijg van Hans. ‘Blaf nog eens,’ zei ze. Hij blafte, hij blafte, hij blafte. Hij had er zin in gekregen. Dit was het leukste wat hij sinds lange tijd had gedaan. Hij was op handen en voeten door de kamer gegaan en blafte en blafte en blafte.

3 De buren belden aan. Ze stonden met zijn tweeën voor de deur, Theo en Corry. Ze hadden precies dezelfde jassen aan, een synthetische stof, goed tegen de wind. Theo en Corry zagen eruit als twee mensen die niet zouden verkreukelen, onder geen enkele omstandigheid. ‘Hoi,’ zei Corry hard. ‘We kwamen kijken hoe het ging.’ Sanderijn had de deur opengedaan. Hans zat nog steeds op de stoel, hij zag er verhit uit. Nadat hij geblaft had was hij op Sanderijns schoot komen zitten. Ze hadden getongd als tieners, wild en oprecht. De hond had iets in hen losgemaakt. En nu stonden de buren voor de deur. Met hun vragen. Let maar eens op. ‘Het gaat wel,’ zei Sanderijn. ‘Hebben jullie een nieuwe hond?’ vroeg Corry. Ze keek om Sanderijn heen, de keuken in. ‘Nee,’ zei Sanderijn. Hans blafte weer. Sanderijn schrok ervan, waar was hij verdomme mee bezig? Ze probeerde niets te laten merken, ze deed alsof ze hem niet gehoord had, zoals ze de hond ook wel eens genegeerd had. ‘Ik dacht dat ik wat hoorde,’ zei Corry. ‘Toch Theo?’ vroeg ze aan haar man. ‘Nu net weer. Hoorde je dat niet?’ ‘Nee,’ zei Sanderijn opnieuw. ‘We hebben geen nieuwe hond. De hond is dood.’ Corry keek bedenkelijk. ‘Vreemd,’ zei ze. ‘Ja, het is gek dat hij er niet meer is,’ zei Sanderijn. ‘Zo gaan die dingen,’ zei Corry. Theo knikte. Hij vond ook dat die dingen zo gingen. Honden gaan dood. Hans blafte opnieuw vanuit de keuken. Drie keer achter elkaar, harder nu. ‘Zijn jullie ons voor de gek aan het houden?’ vroeg Corry. Ze glimlachte en keek alsof ze achter een groot geheim gekomen was. ‘Willen jullie de hond voor jullie zelf houden?’ Ze stootte Theo aan. ‘Ze willen de hond voor zichzelf houden,’ zei ze. ‘Ze willen de hond voor zichzelf houden,’ herhaalde Theo. ‘Jammer,’ zei hij. ‘Jammer?’ vroeg Sanderijn. ‘Ja, jammer ja,’ zei Theo. ‘Wij zijn ook dol op honden. We zullen net zoveel van de nieuwe hond houden. Een nieuwe hond na de dood van de vorige is niet iets om je voor te schamen, toch Cor?’ ‘Nee,’ zei Corry. ‘Integendeel. Ik vind het heel sterk van jullie. Het is net als met autorijden,’ zei ze. Theo keek haar vragend aan. ‘Als je een ongeluk hebt gemaakt: meteen weer achter het stuur. Anders komt er nooit meer wat van,’ zei ze. Theo en Corry kwamen dichterbij. Alsof Sanderijn al gezegd had: ‘Kom erin, dit is de nieuwe hond.’ ‘Nu is het mooi geweest, Sanderijn,’ zei Corry. ‘We willen de nieuwe hond zien. Daar komen we voor.’ Sanderijn ging opzij. Ze liet de buren binnenkomen, ze stonden in de keuken, keken om zich heen, op zoek naar de hond.


uit De Revisor, halfjaarboek 2011-2


experimental metaphysics

We can do experimental metaphysics now, which of course is just an indicator of the fact that there has never been a sharp boundary between physics, on the one hand, and metaphysics or philosophy, on the other. So there is an amazing and really astonishing experiment that physicists have only been able to do in the past decade or so since previously it was not technologically possible. —karen barad

read ...

When will our relentless war against the dandelion end? At this time of year fields, gardens, verges and public spaces should be shining with what Shakespeare called his “Golden lads and girls”. Often, though, just the sight of a single one of these mini sunflowers makes people reach for lawnmower, flame-throwing “weed wand” or toxic weedkiller. Destroying dandelions starves not only bees, butterflies and hoverflies but also the goldfinches and sparrows that feed on dandelion seeds. The #NoMowMay campaign is asking us to lock away our garden and municipal mowers this month and invite dandelions back into our lives — all 250 species of them.

Jonathan Tulloch The Times 12-5-21

Enter your email to subscribe to updates.